Tweehonderd jaar terug werd in het Westen een op het eerste gezicht megalomaan en zelfs hopeloos project in werking gezet: het overwinnen van armoede door het creëren van meer welvaart. ‘Vooruitgang’ heette dit project. Tweehonderd jaar later kunnen we niet anders concluderen dan dat dit project onwaarschijnlijk succesvol geweest is. Echter, dit project heeft ook enkele ernstige schaduwzijden. Dat betekent dat we als mensheid voor de komende honderd jaar een nieuw, op het eerste gezicht bijna even megalomaan project moeten starten: het duurzaam maken van deze welvaart.


Dit artikel is eerder verschenen als bijdrage aan een uitgave onder auspiciën van VNO-NCW, getiteld Technologie & Innovatie als sleutel voor wereldwijde maatschappelijke uitdagingen (2019).


Tweehonderd jaar terug werd in het Westen een op het eerste gezicht megalomaan en zelfs hopeloos project in werking gezet: het overwinnen van armoede door het creëren van meer welvaart. ‘Vooruitgang’ heette dit project. Tweehonderd jaar later kunnen we niet anders concluderen dan dat dit project onwaarschijnlijk succesvol geweest is. Zelfs met een immense groei van de wereldbevolking is in de laatste decennia de honger niet alleen procentueel maar ook in absolute aantallen spectaculair gedaald. Vreemd genoeg: als we nu over ernstige voedsel gerelateerde problemen spreken, betreft dat eerder overvoeding – tot aan obesitas toe. De levensstandaard maakt wereldwijd een grote stijging door. Wereldwijd nadert dit project zijn voltooiing.

Echter, dit project heeft ook enkele ernstige schaduwzijden. Dat betekent dat we als mensheid voor de komende honderd jaar een nieuw, op het eerste gezicht bijna even megalomaan project moeten starten: het duurzaam maken van deze welvaart. De komende tien decennia zal in het teken moeten staan van ‘Project-II’: het inpassen van de welvaartseconomie binnen ecologische en psychosociale grenzen. Het vraagt een fundamentele heroriëntatie van alle kaders en begrippen die we in de afgelopen tweehonderd jaar hebben ontwikkeld.

Ik blik eerst terug op dat eerste wereldhistorische project, om dan met lessons learned vooruit te blikken op het tweede wereldhistorische project. Bij zowel de terugblik alsook bij de vooruitblik staan mentale én technologische revoluties centraal.

Tweehonderd jaar van armoede naar welvaart: twee revoluties (project I)

Millennia lang was armoede voor grote delen van de bevolking wereldwijd de normale toestand. Een rijke toplaag kon zichzelf een ‘luxueus’ leven veroorloven, de overgrote meerderheid van de mensen leefde op de rand van leven en dood, op de rand van gezondheid en ziekte, op de rand van genoeg en te weinig van alles, met name de eerste levensbehoeften. Vaak werd dit voorgesteld als een soort natuurtoestand, waarin het door de goden of het lot beschikt was wie arm zou zijn en wie rijk.

In het oude Oosten ontstond echter een religie volgens welke dit niet een natuurlijke toestand betrof, maar een vervalstoestand. Het oude Israël ontwikkelde een visie op de mensheid waarin alle mensen gelijk zijn geschapen door God en daarom voor elkaar gelijkwaardige partners zijn. Vanuit deze visie ontwikkelde zich later het christelijk geloof, dat een nogal revolutionaire toon zette. God zal ooit de machtigen en rijken van hun troon stoten en armen en eenvoudigen verheffen – zo luidde de boodschap. Maar tegelijk zei het christelijk geloof erbij dat het nu nog zover niet was. We moeten nu nog accepteren dat er grote verschillen zijn. Die grote verschillen vragen echter wel om solidariteit van rijken met armen.

Armoede

Deze gedachte leidde in de Oudheid al tot een uitvoerig stelsel van charitatieve instellingen en charitatief werk. Daarmee werd de armoede een beetje eerlijker verdeeld – hoewel schreeuwende ongelijkheid bleef bestaan, ook in gebieden waar het christendom een grote cultuurvormende invloed had, zoals in het Westen. Maar toch sijpelde hier een belangrijke gedachte door in geesten van mensen in het Westen: armoede hoort er eigenlijk niet te zijn. In feite hebben we hier te maken met het begin van een mentale revolutie, waarin diverse motieven naar voren komen.

Waardigheid van werk

Een tweede gedachte die vanuit het christelijk geloof doorsijpelde in het westerse collectieve bewustzijn betrof de waardigheid van werk. In nogal wat culturen, zeker in de Griekse, Romeinse en Germaanse culturen die aan de Westerse cultuur voorafgingen, werd neergekeken op werk, zeker op lichamelijk werk. Dat was voor slaven, voor vrouwen, voor horigen, niet voor echte, in het leven geslaagde mensen. In het christendom werd juist de verbondenheid van het lichamelijke werk met de geestelijke waardigheid van mensen beklemtoond. Ora et labora, bid én werk, was het adagium van Westerse kloosters in de Benedictijnse traditie. Arbeid is zelfs een goddelijke ‘roeping’ voor ieder mens, ook buiten het klooster, stelde de Duitse reformator Luther.

Deze nadruk op werk kreeg uiteindelijk ook gevolgen voor de armenzorg zelf: meer en meer kwam vanaf de late Middeleeuwen het accent te liggen op de actieve betrokkenheid van de arme. Zelf aan de slag, in armenhuizen werd gewerkt. En wie niet wilde werken, zo luidt een beroemd, maar wellicht apocrief verhaal uit Amsterdam, werd in een kelder gezet met een grote handmatig te bedienen waterpomp. De kelder liet men langzaam onder water lopen en dan was het ‘pompen of verzuipen’: zo gaat de luiheid er wel uit! Dat was motief twee van de mentale revolutie: arbeid is goed voor mens en samenleving.

Welvaart kun je creëren

Echter, de religieuze emancipatie van de gewone man en zijn arbeid betekende nog niet dat men concreet iets aan grote armoede kon doen. Hoe creëer je als samenleving welvaart, voor iedereen? Die grote vraag werd nauwelijks gesteld. De economie, werd gezien als een  natuurlijk gegeven. Je kunt er weinig aan doen. Letterlijk ‘werkende weg’ werd zo een derde principe ontdekt, oftewel motief-3: als we hard werken, kunnen we de armoede verkleinen, gezamenlijk rijker worden, welvarender. Welvaart kun je creëren, niet alleen maar verdelen.

De ‘economie’ is geen zero-sum game, een koek die je alleen maar kunt verdelen, maar een non-zero-sum game, een koek waarvan je er meer kunt bakken, als je aan de slag gaat tenminste. Motief drie van de mentale revolutie.

Vrije markt

Daar hoeft men eigenlijk nog maar één element aan toe te voegen: de vrije markt als vierde motief. Wat mensen produceren moeten ze vrij met elkaar kunnen uitwisselen. Alleen zo kunnen mensen als gelijkwaardige individuen elkaar met hun talenten daadwerkelijk dienen. ‘Ik heb iets gemaakt wat jij nodig hebt maar niet hebt; jij hebt iets gemaakt dat ik nodig heb – laten we ruilen’. Op de vrije markt vindt ook concurrentie plaats: een beter idee wint het van het mindere idee, in termen van hogere opbrengsten en winsten.

‘Vier ingrediënten – armoede is niet goed, arbeid adelt, welvaart kun je creëren en de vrije markt – vormen de kern van het denken van Adam Smith’

Mentale revolutie

Deze vier ingrediënten – armoede is niet goed, arbeid adelt, welvaart kun je creëren en de vrije markt – vormen de kern van het denken van de ‘vader van de economie’, Adam Smith. In zijn grote boek An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations uit 1776 legt hij uit waarom landen welvarend worden en dus aan armoede ontsnappen: door arbeid, arbeidsdeling en handel, luidt het korte antwoord. Daarmee legde hij de theoretische grondslag voor het immense project waarover ik sprak: het overwinnen van de armoede, wereldwijd. Zijn grote boek werd direct een doorslaand succes en beleefde vele herdrukken. Zijn boek bezegelde de mentale revolutie die zich in het Westen voltrok. De hoop op een andere, betere, meer rechtvaardige wereld ooit in de verre toekomst, werd nu hoe langer hoe meer concreet in het hier en nu gezien: we kunnen de wereld nu al beter maken.

Ook een technologische revolutie

Smith’s boek, als vrucht van een mentale revolutie, viel samen met nog een heel andere revolutie: de technologische revolutie die we zijn gaan aanduiden als Industriële Revolutie. Smith ziet het al volop om zich heen gebeuren: het maken van naalden wordt veel efficiënter door arbeidsdeling en de inzet van machines.

‘De tandem van een mentale en technologische revolutie heeft in tweehonderd jaar tijd een immense welvaartsstijging mogelijk gemaakt die zelfs wereldoorlogen heeft overleefd’

Hoe langer hoe meer blijkt technologische innovatie de grote begeleidende kracht naast de genoemde mentale revolutie. Het is vooral de technologie die het mogelijk maakt echt de zero-sum game van de economie daadwerkelijk te overwinnen en zeer grote productiviteitsstijging mogelijk te maken.

Deze tandem van een mentale en een technologische revolutie heeft in tweehonderd jaar tijd een immense welvaartsstijging mogelijk gemaakt die zelfs wereldoorlogen heeft overleefd. Dit, wat ik hier noem ‘Project-I’ heeft ertoe geleid dat een veel comfortabeler leven voor alle lagen van de bevolking mogelijk geworden is. Smith schreef in zijn eigen tijd al dat ‘de levensstandaard van een ijverige en spaarzame plattelander in het Westen die van veel Afrikaanse koningen overstijgt, hoewel die laatste als absolute heerser of misschien wel 10.000 onderdanen veel machtiger is.’

Honderd jaar verder van groei naar circulariteit: twee nieuwe revoluties (Project-II)

Ons hele denken over economie en technologie is voluit bepaald door deze achtergrond: groei is nodig om aan armoede te ontkomen, technologie maakt stijging van de arbeidsproductiviteit mogelijk. Zoals gezegd: dit adembenemende project nadert nu zijn voltooiing. Dat alleen al maakt het mogelijk om andere richtingen in te slaan. We hoeven niet meer zo nodig volle kracht vooruit.

Echter, er is ook een dringende noodzaak om een nieuw project te beginnen. Het is niet voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid dat mensen om een bepaald probleem op te lossen, een ander probleem creëren, dat soms zelfs even ernstig of ernstiger is dan het oorspronkelijke. De grote irrigatiewerken rond Eufraat en Tigris waren nodig om de vruchtbaarheid van de grond te stimuleren maar leidden uiteindelijk tot verzilting van diezelfde grond, zodat de hoogontwikkelde cultuur daar ten einde kwam. Men kon er niet meer leven. Antropologen hebben voor dergelijke ontwikkelingen wel de term ‘involutie’ gebruikt: een ontwikkeling die zich tegen zichzelf keert, een soort auto-immuunziekte.

Met de succesvolle afronding van ‘Project-I’, de overwinning van de armoede, zijn we ook in een spoor van involutie terecht gekomen: de aarde, ons ecosysteem, kan eenvoudigweg onze economische en technologische groei niet langer dragen. Onze ontwikkeling keert zich nu tegen ons. We hoeven niet alleen zo nog tweehonderd jaar door te gaan, het is eenvoudigweg onmogelijk. Iets soortgelijks lijkt te gelden voor de psychosociale kosten van de economische ontwikkeling. Hoewel de verwachting ooit was dat we minder zouden kunnen gaan werken, lijkt het tegendeel het geval. We werken wereldwijd hoe langer hoe meer, en hoe langer hoe harder en worden hoe langer hoe harder ‘afgerekend op resultaat’. Dit creëert grote onzekerheid bij grote groepen mensen. Wat gebeurt er als ik niet meer kan, door ziekte, door ouderdom? Wie zorgt er voor me?

‘De komende honderd jaar zal in het teken moeten staan van ‘Project-II’: het inpassen van de welvaartseconomie binnen ecologische en psychosociale grenzen’

Bovendien lijkt de technologie-gedreven stijging van de arbeidsproductiviteit nu een ontwikkeling in gang te zetten waarbij werk überhaupt overgenomen gaat worden door robots. We dreigen overbodig te worden in onze eigen wereld.

Dat betekent dat de komende honderd jaar in het teken zal moeten staan van ‘Project-II’: het inpassen van de welvaartseconomie binnen ecologische en psychosociale grenzen. Opnieuw is ook daarvoor zowel een mentale als een technologische revolutie nodig. Het is niet moeilijk de contouren van deze revoluties te schetsen – wat wel heel moeilijk is, is de aanpassing van onze theorieën en vooral institutionele systemen zodat ze geschikt zijn voor Project II.

Contouren van een mentale en technologische revolutie

De contouren zijn helder. Het begrip ‘groei’ als centrale categorie zal vervangen moeten worden door een begrip als duurzaamheid of liever, want concreter, door ‘circulariteit’. Dat zal vergaande gevolgen hebben voor de manier waarop we meten: wat is ‘winst’? Wat is een goede ontwikkeling van het BBP? Hiervoor zullen heel nieuwe standaarden ontwikkeld moeten worden – en gelukkig is dat proces al volop bezig. We spreken inmiddels over ‘integrated reporting’ en over een breed welvaartsbegrip.

Het is opvallend hoezeer nu al de voortrazende economische ontwikkeling gevoelens van wanhoop en somberheid oproepen en vooruitgang en hoop juist veel meer geassocieerd raken met ‘duurzaamheid’. Het vasthouden aan oude paradigma’s door een oudere generatie beleidsmakers en CEO’s, die daarvoor van aandeelhouders vaak nog waardering krijgen, wordt door de jongere generatie hoe langer hoe meer gezien als laf en egoïstisch.

Op de achtergrond zullen we moeten werken aan het revitaliseren van in veel culturen en religies aanwezig noties van verbondenheid van de mens met de natuur. Ook in het westerse christendom zijn deze noties te vinden bij Franciscus van Assisi en Hildegard van Bingen.

Ook ons denken over werk zal ingrijpend moeten veranderen. Nu is werk economisch nog gedefinieerd als kostenpost, die je dus kunt vervangen door goedkopere middelen, als die zich aandienen: machines of robots. Belangrijke vormen van werk die veel minder gevoelig zijn voor de mogelijkheid van productiviteitsstijgingen, bijvoorbeeld in zorg en onderwijs, maar ook in commercieel relatiebeheer, hebben het daarom zwaar. Het zijn de ‘langzame’ sectoren. We zullen arbeid en arbeidsproductiviteit anders moeten gaan definiëren en meten, zodat juist de langzame kant van arbeid in de boeken doortelt en het in dienst houden van werknemers belangrijker wordt dan een mechanisch gedefinieerde productiviteit nu toestaat.

Tegelijk is ook altijd in het Westen de nadruk op arbeid en de waarde van arbeid vergezeld gegaan door een stevige relativering van arbeid. Ja, zes dagen werken, maar dan ook een dag vrij. Berekeningen geven aan dat in de Middeleeuwen en nog ver daarna het aantal feestdagen dusdanig was dat men ongeveer een derde van de dagen vrij was. Elementen hiervan zullen we – wellicht noodgedwongen door de voortschrijdende robotisering – kunnen herontdekken. Kortom: we zullen zowel werk moeten maken van zinvol werk, maar ook van vrije tijd. Een nieuwe balans is hier essentieel: zowel vanwege de ecologie – zoveel bezige bijen kan de aarde niet verwerken – als vanwege de psychosociale kanten: de druk van werk is niet vol te houden voor hoe langer hoe meer mensen.

Zowel de beloningsstructuren als de belastingstructuren zijn nu nog heel sterk gekoppeld aan arbeid. We zullen op dit punt wellicht naar heel andere structuren toe moeten. Een belasting op kapitaal gecombineerd met een basisinkomen of participatieloon, dat niet direct gekoppeld is aan de arbeidsproductiviteit zoals we die nu gedefinieerd hebben en mensen in staat stelt te participeren in de markteconomie en de daarin gecreëerde welvaart.

Technologische revolutie: van Industriële naar digitale revolutie

Voor Project-II is ook een technologische revolutie nodig. De Industriële Revolutie waar Adam Smith getuige van was, is inmiddels een digitale revolutie geworden. Het is ondenkbaar dat Project-II kan slagen zonder ingrijpende technologische innovatie. De vergroening van de economie is een technologische uitdaging zonder weerga. Nieuwe energiebronnen moeten ontdekt worden en commercieel aantrekkelijk worden. Het omgaan met oude energiebronnen zal vele malen efficiënter moeten. Zo is er een wereld aan technologische ‘vooruitgang’ te winnen die vreemd genoeg niet meer in het teken staat van ‘meer’ maar van ‘minder’ – een heel nieuwe definitie van vooruitgang.

‘We zullen zowel werk moeten maken van zinvol werk, maar ook van vrije tijd’

Afsluitend: een spannende maar hoopvolle transitie

Tweehonderd jaar geleden, sterker nog, slechts veertig jaar geleden, was het vrijwel ondenkbaar dat Project-I ooit tot voltooiing zou komen. Men moest wel echt ‘geloof’ hebben, hoop op een andere toekomst om hierin betrokken te zijn. Maar ziedaar, dit lijkt nu toch vrijwel gelukt.

Iets soortgelijks geldt voor Project-II: het lijkt vrijwel onmogelijk om de mammoettanker van de huidige wereldeconomie een andere kant op te krijgen dan de huidige koers van kwantitatieve groei. Maar als we werkelijk ernst maken met de ontwikkeling van nieuwe concepten, en zo een nieuwe mentale revolutie weten te ontketenen én op een intelligente manier technologische innovatie hieraan verbinden, is dit een voluit hoopvol project. Maar laten we vooral niet onderschatten hoeveel moeite het zal kosten onze oude gewoontes en patronen achter ons te laten en werkelijk nieuwe vooruitgang te boeken.

Govert Buijs (1964) is verbonden aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Amsterdam (afdeling Filosofie bij Geesteswetenschappen) als bijzonder hoogleraar ‘Politieke filosofie en levensbeschouwing’. Ook bezet hij de F.J.D. Goldschmeding Leerstoel ‘Economie in relatie tot Civil Society’, een leerstoel die veel ruimte voor onderzoek geeft op het terrein van de humanisering van de economie. Hij is een van de leider van het interdisciplinaire onderzoeksproject ‘Waar Goede Markten Goed voor Zijn’ (2017-2020).

Meer lezen van Govert Buijs?