Part 2 of 4 in series "'Goede Markten' boekinterviews"

Wat econoom en bedrijfsethicus Johan Graafland zo leuk vindt aan The Theory of Moral Sentiments (1759) van filosoof en econoom Adam Smith – vooral bekend van zijn The Wealth of Nations (1776) – is dat het getuigt van een enorme mensenkennis en je steeds weer aan het denken zet. Een boekinterview.

Waarom stelde je voor dit boek te bespreken? Zijn morele sentimenten van belang voor ons begrip van markten?
“Voor velen is Adam Smith nog steeds een grote inspirator. De meesten hebben wel eens van Smith’s meest bekende boek, The Wealth of Nations (1776), gehoord. Maar dat boek geeft een eenzijdig beeld van zijn positie. Het is een nogal technisch-economische verhandeling – hoewel Smith in The Wealth of Nations wel wat hints geeft over de morele implicaties van zijn economische ideeën. Ons onderzoeksproject gaat over economie en ethiek van het goede leven. Dan is The Theory of Moral Sentiments (1759) verplichte kost. Of eigenlijk: het boek is niet alleen voor ons van belang. Ook als bijvoorbeeld politici hun positie in het debat over vrije markten baseren op Adam Smith, moeten ze ook wel zijn complete gedachtengoed meewegen en niet selectief winkelen.”

Hoe verhouden de twee boeken zich dan tot elkaar?
“Dat is een veelbesproken vraag. In de wetenschappelijke literatuur is daar zelfs een term voor: “Das Adam Smith Problem.” Smith schreef eerst zijn The Theory of Moral Sentiments, waarin het belang van deugden naar voren wordt gebracht. Later krijgt in The Wealth of Nations eigenbelang ruim baan – de stelling is dat dit dankzij de ‘onzichtbare hand’ van de markt voor iedereen goed uitpakt. Is Smith in dat boek dan van gedachten veranderd over het belang van ethiek, kun je je afvragen. Nee, dat is niet zo, want hij heeft ook nog edities van The Theory of Moral Sentiments uitgebracht ná het verschijnen van The Wealth of Nations. Maar het blijft een interessante vraag, de verhouding tussen beide werken. Hij heeft het zelf nooit toegelicht en dat geeft ruimte voor allerlei interpretaties.”

Lezen economiestudenten tegenwoordig nog het werk van Adam Smith?
“Ik geef in Tilburg het vak History of Economic Thought aan economiestudenten. Het is een keuzevak, maar wel populair. Het boek dat we gebruiken, Economics Evolving; A History of Economic Thought van Agnar Sandmo, geeft een goede indruk van het economisch denken van Adam Smith, alhoewel hij zijn argumentatie op sommige punten had kunnen verbeteren als hij ook meer naar The Theory of Moral Sentiments had verwezen, bijvoorbeeld als het gaat om die ‘onzichtbare hand’.

Smith’s originele werken lezen geeft een completer beeld, het is heel informatief en leerzaam. Maar met economiestudenten beperken we de stof wat betreft het werk van Smith toch tot enkele geselecteerde pagina’s of passages. The Wealth of Nations vraagt veel doorzettingsvermogen. The Theory of Moral Sentiments niet, dat leest als een trein. Maar het is bijvoorbeeld niet zo systematisch van opzet als economiestudenten gewend zijn.”

Ik las ergens dat Smith in The Theory of Moral Sentiments op een heel particularistische en fenomenologische manier  ethiek bedrijft – dat hij veel concrete cases bespreekt van hoe we precies tot een moreel oordeel komen in bepaalde situaties. Klopt dat?
“Ja, dat klopt wel. En dat is voor mij juist het aardige van dit boek: de vele observaties die Smith doet zijn vaak heel raak. Hij verkent bijvoorbeeld waartoe het leidt als mensen hard gaan werken om rijk te worden. Zijn besprekingen zijn prikkelend, verruimen steeds je blik, en zijn soms tegengesteld aan wat je van een econoom zou verwachten. Je herkent dat mensen zo in elkaar zitten, zelfs al is het je eerder nooit zo bewust opgevallen. Het boek getuigt van een enorme mensenkennis.

Smith doet zijn observaties tegen de achtergrond van de ‘natuurlijke theologie’: de visie dat God de werkelijkheid geschapen heeft met het doel de mens gelukkig te laten zijn. Daavoor heeft God ons van alles meegegeven, waaronder verschillende sentimenten zoals sympathie: ons vermogen om ons in anderen te kunnen verplaatsen en ze te kunnen begrijpen. En ook onze neiging tot ‘mutual sympathie’: onze gevoeligheid voor harmonie met anderen en de behoefte om door andere mensen gewaardeerd te worden.

Smith onderkent echter dat mensen niet alleen geneigd zijn tot positieve emoties zoals sympathie, maar ook tot bijvoorbeeld jaloezie. En hij is zich er van bewust dat mensen niet zo rationeel zijn als economen normaal veronderstellen.”


“Eigenlijk is er misschien helemaal niet zo’n groot ‘Smith probleem’, zou ik zeggen.”


De ‘greed is good’ mentaliteit die de film Wall Street in 1987 zo treffend verbeeldde, en door velen wordt gezien als inherent verbonden met marktwerking en kapitalisme… hoe kijkt Smith daar tegenaan in The Theory of Moral Sentiments?  

“Dat iemand door geldzucht gedreven is en daardoor rijk wordt, is volgens Smith niet iets wat bewondering verdient of prijzenswaardig is. Integendeel. Desondanks laten veel mensen zich in de praktijk, constateert hij, in hun oordelen wel leiden door dergelijke zichtbare gevolgen. Rijkdom wekt de sympathie van anderen. Ouders zijn trots op succesvolle kinderen. Eigenlijk is dat in de visie van Smith een corruptie van de moraal: volgens de deugdenethiek moet je niet kijken naar uitkomsten van een handeling, maar naar de intentie ervan.

Toch wijst hij die mentaliteit ook niet helemaal af. We hebben van nature een verlangen goed bevonden te worden in de ogen van anderen. Dat positieve oordeel over rijke mensen leidt tot een enorme drive om ook rijk te worden, je in te zetten, te werken. Dat stimuleert vervolgens de economie – en daar profiteren we allemaal van.

Ergens in zijn boek geeft hij het voorbeeld van landeigenaren die arbeiders laten zwoegen op hun grond om er zelf rijk van te worden. Maar de onzichtbare hand van de markt doet ook hier zijn werk. Als er zo meer voedsel geproduceerd wordt en op de markt wordt aangeboden, zullen de prijzen daarvan omlaag gaan. Door de lagere prijs kunnen de armen voldoende voedsel kopen. Als door een onzichtbare hand vertaalt de hebzucht van de rijke zich in een gelijke verdeling van het geluk van allen.

Want uiteindelijk, meent Smith toch, is alleen het meest noodzakelijk belangrijk voor je geluk. Als de arme genoeg te eten heeft, is hij bijna even gelukkig als de rijke. Die zal aan het eind moeten vaststellen dat al zijn rijkdom niet veel heeft bijgedragen aan zijn geluk – en wellicht heeft hij door zijn harde werken de belangrijke dingen in het leven wel misgelopen. Zoals rust en de kleine dingen waarvan je in het leven kan genieten. Een citaat: “What can be added to the happiness of the man who is in health, who is out of debt, and has a clear conscience? To one in this situation, all accessions of fortune may properly be said to be superfluous.” Mooi toch?”

Dat is best wel tegenstrijdig dus. Wat vindt hij uiteindelijk belangrijker, persoonlijke deugden of maatschappelijke gevolgen?

“Hij kiest niet duidelijk een positie op dit punt en in die zin levert het boek geen systematisch ethisch betoog. Meer positief geformuleerd zou je kunnen zeggen dat hij een heel genuanceerd beeld schetst van complexe morele materie. Hij zet je steeds weer aan het denken, dat vind ik zo leuk aan het boek.

Maar als je me toch vraagt de hoofdlijn te pakken, ja, dan blijft hij uiteindelijk toch wel dicht bij eigenbelang. Al was hij heel kritisch op Bernard Mandeville, die in zijn welbekende Fabel Van De Bijen sprak van “private vices, public benefits.” Dat vond hij te ver gaan, die expliciete goedkeuring van ondeugden.

Wist je trouwens dat Smith’s beroemde metafoor van de onzichtbare hand maar één keer genoemd wordt in The Wealth of Nations? In The Theory of Moral Sentiments noemt hij het ook een keer en dan is de strekking hetzelfde – dus daar kan geen misverstand over bestaan.

The Theory of Moral Senstiments geeft als het ware de psychologische mechanismen achter de werking van de onzichtbare hand weer. En het plaatst economie in de bredere context van het leven als geheel, een samenleving waarbinnen moraal en een breed palet aan deugden er toe doen. Het verschil is dat we in het economische domein iets meer nadruk leggen op bepaalde deugden, met name ‘prudence’ – verstandig handelen met het oog op je eigenbelang.

Eigenlijk is er misschien helemaal niet zo’n groot ‘Smith-probleem’, zou ik zeggen.”

Waarom is er dan toch zo veel discussie over? En waarom heeft Smith dan nooit toegelicht hoe de boeken zich tot elkaar verhouden?

“Misschien ontstaan onze vragen mede doordat we ons onvoldoende rekenschap geven van het specifieke doel waarmee The Wealth of Nations destijds geschreven werd, namelijk als verweer tegen de Mercantilisten. Die waren pertinent tegen vrijhandel en dus voor strenge overheidsregulering. Ze hadden ook een heel eigen visie op de betekenis van geld, of liever gezegd de hoeveelheid goud; dat was voor hen dé maatstaf voor de rijkdom van een natie. Veel exporteren en zo min mogelijk importeren was het devies van de Mercantilisten, dan neemt de hoeveelheid geld of goud het snelste toe. Je laat je dan immers betalen door andere landen, zonder dat het geld ook weer wegvloeit naar het buitenland.

Smith houdt dus een pleidooi voor vrijhandel in reactie op deze Mercantilisten. Voor hem is geld enkel een middel om de economie te laten draaien, bij hem staat de toegevoegde waarde door productie die je in een economie creëert centraal. Dit bevordert de consumptie en daar draait het volgens Smith uiteindelijk om. Als je geen handel drijft, loop je het voordeel van specialisatie mis: dat iedereen uiteindelijk beter af is als alle landen zich toeleggen op de productie van de goederen waar ze het beste in zijn en die vervolgens ruilen tegen goederen die ze zelf alleen tegen veel hogere kosten zouden kunnen maken.”

Dus The Wealth of Nations werd geschreven met een specifiek doel. Wat voor implicaties zou dat hebben, als we dat inzien?

‘Smith pleitte tegen de extreme overheidsregulering van de internationale markt die de Mercantilisten graag zagen. Maar bijvoorbeeld externaliteiten zoals de negatieve milieueffecten van economische productie speelden destijds veel minder. Dus we kunnen niet concluderen dat hij tegen iedere vorm van overheidsregulering was. Hij zag trouwens ook wel bepaalde taken voor de overheid wat betreft het voorzien van publieke goederen, zoals primair onderwijs en infrastructuur. Hij was voor een minimalistische overheid, maar niet voor een laissez-faire beleid.

De onzichtbare hand is trouwens eigenlijk ook een vorm van een externaliteit, maar dan een positieve. Die landeigenaar of industrieel, is het idee, denkt misschien alleen na over zijn eigenbelang. Maar onbewust dient hij ook het belang van anderen door de positieve effecten die voor anderen voortvloeien uit zijn economische activiteiten. Toch is dat geen vanzelfsprekendheid. Soms kan uitsluitend eigenbelang nastreven leiden tot een groot sociaal drama, daar hebben we met de recente economische crisis genoeg voorbeelden van gezien.

Dat het erg mis kan gaan, zien we bijvoorbeeld ook aan Rusland en hoe dat land zich ontwikkeld heeft na de val van het communisme. Daar ontbrak de juiste culturele en institutionele context om marktwerking vruchtbaar te laten zijn voor iedereen. Wat dat betreft vind ik Adam Smith uiteindelijk toch te optimistisch. Hoewel hij er best oog voor heeft dat de vrije markt een bepaalde culturele en morele inbedding nodig heeft om optimaal bij te dragen aan menselijk floreren, gelooft hij dat de markt uiteindelijk door de onzichtbare hand per saldo goed uitpakt.”

Wat wil je met ons project over Morele Markten nog toevoegen aan ons begrip van Adam Smith?

“Wij hanteren in het deelproject over Adam Smith vooral een theologische invalshoek. Hij is, zoals iedereen, natuurlijk een kind van zijn tijd. Een interessante vraag is hoe hij door de calvinistische theologie van zijn tijd beïnvloed is. Paul Oslington heeft daar een paar jaar terug al een interessant boek over samengesteld, Adam Smith As Theologian. Ikzelf ga mij specifiek toeleggen op een vergelijking tussen de ethiek en de sociologische visie van Calvijn en de sociaal-economische visie van Adam Smith. Dat verscherpt hopelijk ons beeld van Smith. We verwachten nog beter aan te kunnen tonen dat zijn visie op marktwerking een context heeft, die je niet kunt negeren en goed moet begrijpen als je hem aanhaalt in debatten over marktwerking.”

Post/artikel mogelijk gemaakt door



Series "'Goede Markten' boekinterviews":

Welke boeken – klassiekers of recent gepubliceerd – zou je moeten lezen voor een diepgaand begrip van de relatie tussen markten en moraliteit? In deze serie boekinterviews geven onderzoekers uit het project ‘Waar Goede Markten Goed voor zijn’ hun persoonlijke aanbeveling.


Articles in this series:
  1. Sociale Verbanden Nodig voor de Markt, niet Radicaal Individualisme
  2. De Psychologische Mechanismen achter de Werking van de Onzichtbare Hand
  3. Onvermijdelijk dat We Elkaar Af en Toe Kwetsen in de Markt
  4. Hoe BNP Dominant Werd in de Economie