In het artikel ‘Fair Trade Gaat Uit van Oneerlijke Verdeling Verantwoordelijkheden’ (9 oktober 2018) pleitte Wouter Mensink op dit blog voor een alternatief type keurmerk, namelijk niet voor producten, maar voor ruimtes. Zo’n eerlijke ruimte, stelt Mensink, maakt niet langer het individu bij uitstek verantwoordelijk voor eerlijke handel, maar “probeert mensen mee te nemen in een publiek ontwikkelingsproces.”

Naast de welbekende Wereldwinkels is het fenomeen Fairtrade Gemeente daarvan een voorbeeld: binnen dat gebied werken diverse marktactoren samen aan het bevorderen van ‘eerlijke handel’. Volgens Mensink kunnen mensen zich hier op diverse niveaus voor inzetten: eerlijke gemeentes, eerlijke scholen, eerlijke provincies. Onlangs kwam mij ter ore dat zelfs kerken een predicaat “Fairtrade Kerk” kunnen krijgen. Veel gekker moet het mijns inziens niet gaan worden.

Profiteren

Ik betwist ten sterkste dat eerlijke ruimtes een oplossing bieden. Een van de problemen met het certificeren van ‘ethische ruimtes’ is dat het een schijnzekerheid biedt dat die ruimte als zodanig ‘voldoende’ ethische producten heeft. Het idee ’Fairtrade Gemeente’ wekt de impressie dat de gehele ruimte ‘eerlijk’ is.

Echter, hoe is het mogelijk dat gemeenten als Alkmaar en Nijmegen het predicaat ‘Fairtrade Gemeente’ verkregen, terwijl diezelfde gemeenten wél een Primark toelaten? Ondanks de grote mediaandacht voor de instorting van het Rana Plaza fabrieksgebouw in Bangladesh in 2013 blijven we onverbeterlijk gewoon onze kleding kopen bij ketens waarvan bekend is dat zij profiteren van de slechte arbeidsomstandigheden in dergelijke fabrieken. Juist daardoor kan een Primark winst maken, ondanks belachelijk lage prijzen.

Geformuleerd vanuit het oogpunt van morele markten: bedrijven zouden verantwoording af moeten leggen voor hun impact op de ‘menselijke bloei’ van mensen elders in de wereld. En in een ‘ethische ruimte’ moet er dan ook duidelijk gekozen worden voor bedrijven die zich daaraan committeren. Dat zou pas écht een signaal zijn naar het grotere publiek.

Extra kosten

Een groter probleem is dat zowel de fairtrade-beweging als de beweging voor eerlijke ruimtes de aandacht afleiden van waar het echte probleem ligt met ‘eerlijke handel’. Er wordt de indruk gewekt dat certificeringsprogramma’s als zodanig de oplossing zijn van het armoedeprobleem. Dat is lang niet altijd zo. Certificeringssystemen hebben hun nadelen, en werken niet altijd in de praktijk. Het bedrijf Tony’s Chocolonely, bijvoorbeeld, laat zien hoe moeilijk het is om chocolade volledig ‘slaafvrij’ en dus ‘eerlijk’ te maken. Tony’s heeft zijn missie van ‘op weg naar 100% slaafvrije chocolade’ bij moeten stellen.

En dan hebben we het nog niet over de verhoging van inkomens en premies die fairtrade-certificering op zou moeten leveren in de ontwikkelingslanden. Ook hebben boeren vaak te maken met extra kosten die om de hoek komen kijken op het moment dat er gecertificeerd gaat worden. Denk aan extra kosten voor duurzame productie, administratieve kosten en de certificeringskosten zelf.  Uit onderzoek blijkt dat fairtrade-certificering zeker geen blauwdruk is voor armoedebestrijding en niet altijd het gewenste resultaat oplevert. Voor de ene groep producenten kan het goed zijn om fairtrade gecertificeerde producten te verkopen, voor de andere groep hoeft dat niet per se het geval te zijn.

Echte verandering

Daarnaast spelen er vaak problemen op een hoger niveau die niet direct door Fairtrade-certificeringen op te lossen zijn. Denk dan aan ongunstig internationaal handelsbeleid, waarin Westerse landen veel meer in de melk te brokkelen hebben dan de ontwikkelingslanden. Dat heeft er in het verleden toe geleid dat vrijhandel gepromoot werd als ontwikkelingsstrategie, maar tegelijkertijd tarieven en subsidies in Westerse landen bleven bestaan. Het niet-slagen van de internationale onderhandelingen over deze tarieven laat zien dat het ontzettend lastig is om dit patroon te doorbreken.

Noodzakelijk is het echter wel. Om een voorbeeld te noemen: Bassett (2014) beargumenteert dat in de katoenproductie wereldwijd álle boeren zouden profiteren van hogere prijzen als de Verenigde Staten bereid zijn te stoppen met het subsidiëren van hun eigen katoenboeren. De échte verandering moet dus op politiek niveau plaatsvinden, hoe lastig dat ook kan zijn.

Gezien deze uitdagingen in de handelssector, is het invoeren en stimuleren van “ethische ruimtes” door middel van fairtrade-certificering een schijnoplossing. De consument moet véél meer dan nu beseffen dat de manier waarop bedrijven hun producten maken, niet altijd op ethische gronden gebeurt. Ik pleit voor een grondige herziening van onze onderwijssystemen, waarin reflectie op hoe onze voedselsystemen in elkaar zitten een veel grotere rol gaat spelen.

Onze manier van leven

Daarnaast zullen bedrijven veel transparanter moeten zijn over hoe de waardeketen precies in elkaar zit. Certificeringsprogramma’s – nu een doekje voor het bloeden – moeten inzetten op het aanpakken van structurelere problemen en zich bezinnen op hun effectiviteit. Westerse overheden, in samenwerking met (grote) bedrijven moeten zich juist buigen over het formuleren van “ethische verdragen” op internationaal niveau. Regionale overheden in desbetreffende landen kunnen dan meer zeggenschap krijgen over hun handelsbeleid.

Dat dit er uiteindelijk in zal resulteren dat Westerse consumenten met hogere voedselprijzen geconfronteerd worden, is onvermijdelijk. Maar hopelijk zal dan eindelijk het besef doordringen dat “onze manier van leven” historisch gezien niet de standaard is. Grondstoffen worden uit niet-Westerse landen geïmporteerd tegen voor ons voordelige tarieven, maar de lokale economie heeft daar niet altijd baat bij. Indirect, en onbekend met de effecten hiervan, staan deze landen op die manier nog steeds ten dienste van Westerse consumenten. Of deze nu aankopen doen in een “ethische ruimte” of niet.

Kortom: het creëren van ethische ruimtes is een illusie, het probleem zit ‘m op een ander niveau.

Post/artikel mogelijk gemaakt door