Het is exact tien jaar geleden dat de financiële crisis losbarstte. Het begon in 2007 met de Amerikaanse huizenmarkt en liep uit op de bankencrisis in het najaar van 2008. In Europa kwam daar later de Eurocrisis overheen. De crises lijken nu zo ongeveer voorbij. Nu ja, we zullen nog wel zo’n dertig jaar bezig zijn de bijna verdubbelde staatsschuld weer op orde te krijgen, een molensteen om ’s lands hals. Zodra de rente oploopt, zullen we dat pijnlijk merken.

Een veel groter risico lijkt me dat allerlei broodnodige discussies over de inrichting van onze economie, die de afgelopen jaren op stoom kwamen, weer zullen uitdoven. Waar kan de vrije markt goed werken, waar juist niet? In de financiële sector? In de zorgsector? In de voedselsector? Onder welke voorwaarden?

Dat dit debat hard nodig blijft, blijkt uit een klein onderzoek dat we onlangs deden in het kader van ons grotere Templeton-onderzoeksproject over ‘markt en moraal’ dat we uitvoeren met onderzoekers van de universiteiten van Amsterdam (VU), Rotterdam, Nijmegen en Tilburg.

Morele Ruggegraat

Binnenkort komen we met resultaten hiervan naar buiten. Ik meld hier alvast dat we onder meer gekeken hebben naar de verwachtingen van mensen over de gevolgen van marktwerking in diverse sectoren. We vroegen daarbij naar de financiële sector en naar de gezondheidszorg. Het blijkt dat Nederlanders op dit punt een heldere opvatting hebben.

In de financiële sector zal het gebruik van marktprikkels ertoe leiden dat bankmedewerkers minder betrouwbaar worden, zo verwacht men. Ze zullen meer voor hun eigen belang gaan al naar gelang ze prestatiebeloningen krijgen. Dit ligt heel anders in de medische sector. Huisartsen zullen mij even eerlijk van advies blijven dienen, en bijvoorbeeld een bepaalde onnodige behandeling ook echt afraden ook al krijgen ze daarvoor dan minder betaald. Men gaat er dus vanuit dat artsen een sterkere morele ruggengraat hebben dan bankmedewerkers.

Het zou interessant geweest zijn als we vergelijkbare gegevens zouden hebben over zeg, dertig jaar terug. Zou er dan een vergelijkbare uitkomst zijn geweest? Ik vermoed dat banken en bankmedewerkers er dan aanzienlijk beter uit gekomen zouden zijn, en misschien zou zelfs bij artsen de score hoger zijn geweest.

Hoe kan het dat de medische sector zo’n hoog vertrouwen geniet? Het is wat speculeren maar hoogstwaarschijnlijk speelt hier mee dat men al eeuwenlang openlijk gewerkt heeft aan een gezamenlijke morele standaard – en dat ook heel serieus genomen heeft. Vanaf de eed van Hippocrates tot de hedendaagse artseneed verbinden artsen zich openlijk aan een morele code. Inmiddels is er ook een bankierseed, en anders dan nogal wat sceptici, lijkt me dit een belangrijke stap (die vooralsnog vrijwel alleen in Nederland gezet is).

Organisatiecultuur

De achterliggende gedachte lijkt me heel wijs en getuigen van een groot inzicht in de menselijke moraal: zelden zijn mensen morele genieën die puur op eigen houtje moreel kunnen zijn. Ze hebben steun nodig van anderen en vooral van een moreel ingerichte omgeving. Als een bank  mensen keihard afrekent op kwantitatieve resultaten en moreel gedrag niet meeweegt in de beoordeling, zijn het hele sterke schouders die de moraal overeind kunnen houden; gewone mensen krijgen het dan erg moeilijk.

De Nederlandse Bank heeft inmiddels een grondig programma ontwikkeld om de morele kracht van toekomstige bankbestuurders te toetsen. Heel verstandig is dat daarbij ook veel aandacht uitgaat naar de ‘organisatiecultuur’ en niet alles op de schouders gelegd van het individu.

Wie weet, zullen over nog weer dertig jaar de bankiers de artsen verslaan en als bakens van betrouwbaarheid midden in de branding van de samenleving staan. Het begin van een jaar is ook altijd een tijd om te dromen…


Dit artikel verscheen op 5 januari 2018 al als een colum in het Nederlands Dagblad.