In 2014 werd in het tijdschrift Nature verslag gedaan van een experiment onder Zwitserse bankiers. Twee groepen werden gevormd en aan de leden van beide groepen werd gevraagd om tien maal met een munt te tossen, kop of munt. Voor elke kop zou men twintig dollar krijgen, voor elke munt niets. Stel je gooit tien keer kop, dan kon je toch makkelijk even 200 dollar mee naar huis nemen. Iedere deelnemer moest zelf bijhouden en rapporteren hoeveel kop of munt men had gegooid. De groepen waren groot genoeg om er zeker van te zijn dat de uitkomsten voor de groepen als geheel dichtbij de 50 procent zou moeten liggen – dat zijn nu eenmaal de statistische toevalswetten. Wat bleek? De ene groep rapporteerde inderdaad ongeveer evenveel kop en munt. De andere groep rapporteerde beduidend meer ‘kop’, ruim 58 procent. Die lui zaten de zaak dus een beetje te flessen.

helder en schokkend

Wat was er aan de hand? De ene groep had van tevoren een aantal vragen gekregen over hun privéleven, gezin, hoeveel tv ze keken. De tweede groep moest eerst een aantal vragen invullen over het werk op de bank, bijvoorbeeld wat hun huidige functie was en bij welke bank ze werkten. De conclusie is helder en schokkend: denken aan het werk op de bank maakt mensen die anderszins eerlijk (zouden) zijn, genegen om basale morele normen om te buigen.

“we mogen van gewone mensen niet verwachten dat ze morele helden zijn in een immorele omgeving”

Dit experiment geeft een aantal interessante inzichten. Ten eerste blijkt moreel goed gedrag niet simpelweg een zaak te zijn van individuele integriteit. De ene persoon zal zeker moreel steviger in de schoenen staan dan de ander. Maar we mogen van gewone mensen niet verwachten dat ze morele helden zijn in een immorele omgeving. Er kan soms heel hard en direct, soms heel subtiel sprake zijn van druk vanuit leidinggevenden om bepaalde dingen te doen (wanneer krijg je wel of niet salarisverhoging, een bonus, eenpromotie?). Of er is druk waarbij je snel door collega’s weggezet kunt worden als een loser . Het inrichten vaneen goede, moraal-vriendelijke, bedrijfscultuur is daarom van essentieel belang.

En toch, een tweede observatie is: wat is de druk die iemand voelt wanneer je in een zaaltje muntjes moet gooien? Een immorele cultuur gaat wel degelijk bij mensen ‘onder de huid’ zitten. Een bepaald denk- en gedragspatroon wordt precies dat – een patroon, een gewoonte. De grenzen worden poreus. Zowel goed gedrag als slecht gedrag kan in ons leven geoefend worden en zo tot deel van onze persoonlijkheid worden. De Griekse filosoof Aristoteles sprak in dat verband van ‘deugden’ (en ‘ondeugden’): ingeoefend gedrag. Maar daarvoor blijven we wel als individu verantwoordelijk. Iets als morele vorming en morele binding, bijvoorbeeld met het afleggen van een eed, heeft daarom wel degelijk zin.

nieuwe taal

Ten derde: wat geldt voor bedrijven, geldt zeker ook voor de samenleving als geheel. In de achterliggende decennia is een heel nieuwe taal ontstaan en daarmee een gedeelde mentaliteit, een atmosfeer. Kernwoorden zijn hier: eigenbelang, zelfontplooiing, autonomie, individuele rechten, geen regels, privatisering. Hoe wij met elkaar spreken over economie, over markt, over winst, over geld, heeft een immense invloed op ons gedrag, ook als samenleving. Wie wind zaait, oogst storm – en dat hebben we in de afgelopen jaren van de financiële crisis volop gezien. Daarom is een nieuwe wind nodig.

In de komende jaren mag ik samen met een fors aantal economen, filosofen en theologen een ander perspectief uitwerken in een onderzoeksproject (gesteund door de Templeton World Charity Foundation). We kijken hoe we economie, markt en ondernemerschap kunnen begrijpen, als we dit niet zien in termen van eigenbelang maar als, wat het feitelijk ook is, het organiseren van samenwerking tussen mensen. In dat perspectief is moraal integraal onderdeel van markt en economie en zijn de bedriegende bankiers niet de slimme jongens, maar de losers . Spannend of dat lukt.

Deze column verscheen in het Nederlands Dagblad (7 april 2017)