De vrije markteconomie is een moreel succes, meent Govert Buijs. Maar neoliberale gedachten en praktijken vormen een bedreiging voor de ‘coöperatieve creativiteit’ die aan basis van dit succes ligt.
Dit artikel van Govert Buijs verscheen in het magazine Volzin, nummer augustus 2017. Download artikel als pdf.
In de laatste decennia hebben we een onstuimige opkomst gezien van ‘marktdenken’. ‘Neoliberalisme’ is de term die dan vaak valt. De uitkomsten daarvan worden vaak als weinig positief gezien: snel toenemende ongelijkheid, hebzucht op de troon, financiële crises, een globalisering die nationale staten afbreekt en mensen hun geborgenheid ontneemt, maatschappelijke organisaties als ziekenhuizen en scholen die alleen nog maar op winst gericht zijn in plaats van op goede dienstverlening. De economie is zo ‘flexibel’ geworden dat veel mensen in onzekerheid leven over baan, inkomen en sociale positie. Protestbewegingen en antiglobaliseringsbewegingen als Occupy zijn niet groot geworden, maar hebben wel het morele gelijk aan hun zijde. En kijk maar: het grote protest in de vorm van populisme, Brexit, Trump, Le Pen, geeft aan dat er ernstige problemen zijn met marktwerking.
Het succes van de markt
Als iemand die tot politiek bewustzijn is gekomen in de ‘linkse’ jaren ’70, ben ik intuïtief geneigd deze analyse te delen. Kapitalisme als de Grote Boosdoener. En toch…
In mijn morele gelijk zijn barsten ontstaan. De eerste barst ontstond toen ik rond 2000 – bezig met een project over ontwikkelingssamenwerking – me realiseerde dat het Koreaanse meisje voor wie we op de basisschool wekelijks braaf geld inzamelden, hoogstwaarschijnlijk nu meer verdiende dan ik. Zuid-Korea was in één generatie een welvarend land geworden – en dat niet vanwege mijn gespaarde dubbeltjes of latere linkse idealen. Zuid-Korea was toegetreden tot de wereldmarkt – moreel fout, maar kennelijk wel effectief. China, volgt momenteel eveneens dit spoor.
Een tweede barst kwam door een van mijn studenten uit India. Nog op het vliegveld was het eerste dat hij zei: ‘Thank you for all these nice jobs we are getting from you’. In zijn thuisstad Bangalore zijn zeer veel door westerse bedrijven ‘geoutsourcete’ banen. Ze waren – onder luid protest – verplaatst naar ‘lagelonenlanden’. Maar was dit nu juist niet echte ontwikkelingssamenwerking: echte banen van hier naar daar? De wereldwijde herverdeling, een links ideaal, voltrekt zich onder onze ogen – maar wel via ‘rechts’, via de markt. Na eeuwen ongelijkheid zijn nu liefst vijf niet-westerse landen doorgedrongen tot de top-10 van de wereldeconomieën.
“Elk bedrijf is een samenwerkingsverband van mensen”
Een derde barst ontstond toen ik me realiseerde dat ik van jongs af aan vrijwel alleen maar berichten gehoord had over banen die verloren gaan. Iedereen in Nederland en ver daarbuiten zou opgeteld nu ongeveer wel werkloos moeten zijn. Maar het tegendeel is het geval: doorgaans is slechts vijf procent werkloos, met af en toe een piek. In veertig jaar is zelfs een een enorme instroom van vrouwen en ook van allochtonen op de arbeidsmarkt mogelijk gebleken. Is dat de neoliberale race to the bottom?
Een vierde barst betreft de honger. Rond 1975 telde de wereld zo’n 4 miljard mensen, van wie er zo’n 900 miljoen structureel ondervoed waren (25%). Tegelijk groeide de wereldbevolking snel. Was de voedselproductie op het niveau van 1975 blijven steken, dan zouden er nu, met 7 miljard aardbewoners, bijna 4 miljard mensen structureel ondervoed zijn (of daarom allang gestorven). Maar iets heel anders is het geval: in absolute cijfers is het aantal ondervoede mensen substantieel gedaald, en ligt nu onder de 800 miljoen (zo’n 12 % van de wereldbevolking). Daarnaast worden er in vergelijking met 1975 3 miljard (!) extra monden goed gevoed. Obesitas is nu bijna een ernstiger gezondheidsprobleem!
Per saldo is de balans van de ontwikkeling van de wereldeconomie in de afgelopen 40 jaar positief. Dat is even slikken.
Samenwerking en creativiteit
Juist vanwege het (morele) succes van de markt is het van groot belang goed te kijken waaraan dit te danken is. Sinds anderhalve eeuw is één verhaal dominant geworden namelijk dat de markt werkt op basis van de gerichtheid op het eigenbelang bij alle deelnemers: ‘Greed is good’. Hieraan is ook de slechte morele reputatie van de vrije markt te danken. Bovendien wordt ze ook altijd weer bevestigd door breed uitgemeten incidenten of soms zelfs een financiële crisis: wat een perverse hebzucht!
Toch is hier empirisch gezien iets vreemds aan de hand. Elk bedrijf is – hoe je wendt of keert – een samenwerkingsverband van mensen. Samenwerking is onmogelijk als mensen puur op plat eigenbelang gericht zijn. Bovendien doen landen waarin mensen elkaar vertrouwen en willen samenwerken (‘high trust societies’), het economisch veel beter te doen dan landen waarin mensen het individuele of groepsbelang voorop stellen (‘low trust societies’). Is het inderdaad zo dat markten draaien op de maximalisering van eigenbelang? Of is het eigenbelangverhaal een recente ideologische saus over een in wezen heel andere empirische praktijk – een parasitair verhaal dus?
Oudere visies op wat een markt is, beklemtonen terecht vaak juist het coöperatieve karakter ervan. Markten geven de mogelijkheid dat mensen hun eigen talenten ontwikkelen – een morele waarde – en tegelijk de ontwikkeling van hun eigen talent afstemmen op de behoeften van medemensen – een andere morele waarde. De kern van de economie is dan juist de samenwerking tussen mensen verbonden met creativiteit: nieuwe ideeën krijgen de ruimte, omdat ze medemensen beter dienen.
Aan die creatieve kant zitten overigens wel schaduwzijden. De bakker die minder goed brood levert dan zijn collega, raakt zijn werk kwijt. De klanten gaan naar de collega. Dat is pijnlijk. In Nederland werken 3000 mensen in kolengestookte energiecentrales. Die willen we dicht hebben – om goede redenen. 3000 mensen verliezen daarmee een eerbaar beroep (en niet eens aan ‘lagelonenlanden’). Ontwikkeling heeft pijnlijke kanten. Deze pijnlijke transities behoeven echter veel meer aandacht dan ze nu krijgen: een WW-uitkering is een veel te schrale tegemoetkoming voor de verlies- en zinloosheidservaringen die gepaard gaan met baanverlies. Nieuwe publieke creativiteit is hier nodig, bijvoorbeeld een basisinkomen of, de variant die ik zelf bepleit, een ‘participatieloon’.
Met schuld beladen
Een coöperatief-creatieve markt werkt niet vanzelf en werkt niet overal. Markten werken beter naarmate de situatie van marktpartijen symmetrisch is, slechter naarmate die asymmetrisch is. In sommige sectoren is eigenlijk altijd sprake van asymmetrie: in de zorg bijvoorbeeld en in het onderwijs. Daar kan een marktachtige setting heel makkelijk tot uitbuiting en verminking leiden. Zo worden in Nederland, om maar een voorbeeld te noemen, jaarlijks 16.000 blindedarmoperaties verricht, terwijl zo’n 13.000 daarvan ook met medicatie behandeld zouden kunnen worden. De markt zet altijd in op transacties, niet op nietsdoen, terwijl dat in de zorg nogal eens beter is. Marktwerking past daarom niet overal.
Ten tweede is een morele inbedding van markten essentieel – en daar is veel empirische evidentie voor. Markten functioneren wanneer mensen gewend zijn zich aan regels te houden, niet corrupt zijn, elkaar vertrouwen, elkaar iets gunnen – kortom, waar ‘coöperatieve deugden’ ingeoefend zijn.
Ten derde functioneren markten goed wanneer er een goede verhouding is tussen reële economie en de financiële economie. In de afgelopen decennia heeft zich een immense financialisering van de economie voltrokken, gepaard gaande met een enorme groei van schulden. Alles van waarde wordt met schuld beladen en daarmee ontstaan heel nieuwe machtsstructuren. De wereldschuldenlast en de daarop weer gebaseerde ‘derivaten’ is inmiddels vijftien keer zo groot als de wereldgeldhoeveelheid in de reële economie (80 biljoen dollar om 1200 biljoen, oftewel 1,2 quadriljoen, 1.200.000.000.000.000) en dit is grotendeels pas in de laatste vijftien jaar gecreëerd! Waarmee moet dit ooit worden terugverdiend? Investeerder Warren Buffet spreekt in dit verband wel van ‘financiële massavernietigingswapens’. De gevolgen van een echt grote financiële crisis, groter dan we nu hebben meegemaakt, kunnen immens zijn – juist voor de reële economie, juist voor de vrije markt. Inmiddels zijn ze al immens voor die landen en die mensen die diep in schulden zitten en soms nauwelijks wegen zien om daar uit te komen.
Neoliberalisme
Critici van ‘marktwerking’ krijgen vaak geen positief woord over markten over hun lippen. ‘De markt’ is een groot complot om grote massa’s mensen uit te buiten en enkelen stinkend rijk te maken. Dat helpt de discussie niet verder. Een soort onuitgesproken radicaal marxisme, zonder barsten, blijft dan steeds boven de markt zweven.
Mijn stelling zou zijn dat de kern van het idee van een vrije markt moreel zeer verdedigbaar is. Dan lijkt het me vervolgens essentieel te vragen wat nodig is voor een goed functioneren van markten.
Wat blijkt dan? Dat het nu vaak zo genoemde ‘neoliberale’ gedachtegoed, dat de individuele maximalisatie van preferenties, eigenbelang op de korte termijn, centraal stelt, juist ondermijnend is voor de werking van de vrije markt. Als inderdaad creatieve coöperatie de kern is van de economie – het creëren van ‘win-win’-situaties – dan is het funest wanneer we in ons economie en businessonderwijs én in bijvoorbeeld de financiële sector, structureel de nadruk leggen bij het ‘greed is good’. Daarmee wordt wantrouwen aangejaagd – terwijl juist ‘high trust’ een essentiële voorwaarde is voor de vrije markt.
Wantrouwen wordt ook aangejaagd door een te grote ongelijkheid (waar de Franse econoom Thomas Piketty recent op gewezen heeft). Ongelijkheid lijkt me geen moreel probleem zolang er geen echte armoede is. Maar ongelijkheid is wel degelijk een sociaal probleem: om een vrije markt goed te laten functioneren moet ieder het idee hebben fair in de opbrengsten te delen. In dit opzicht zien we een merkwaardig fenomeen: tegenstellingen tussen arm en rijk, die tussen landen afnemen, keren nu binnen veel landen terug. Een rijke bovenlaag profiteert volop van de aansluiting bij de wereldeconomie, een omvangrijke onderlaag niet. De opkomst van het populisme heeft onder meer hiermee van doen. Daarom is een bepaalde mate van inkomenspolitiek juist heel goed voor het functioneren van de markt.
Europese variant
Wat ik bepleit is in feite eerherstel voor het ‘Rijnlandse’ model van een sociale markteconomie tegenover het Angelsaksische kapitalisme. Het is merkwaardig hoe juist Europa, gezamenlijk met afstand de grootste markt ter wereld, niet in staat of bereid is gebleken in zelfvertrouwen een eigen variant van het kapitalisme ook intellectueel te ontwikkelen en steeds weer de laatste Angelsaksische modes volgt.
Een Europese variant zou eigen manieren kunnen ontwikkelen om om te gaan met de losgeslagen financiële sector. Een Europese variant zou eigen manieren kunnen ontwikkelen om om te gaan met de permanente ‘transitie-onzekerheid’ die nu eenmaal met de markt gegeven is (sluiting van kolencentrales of de verheugende verschuiving van banen naar lagelonenlanden). Denk aan het basisinkomen of het ‘participatieloon’.
Engeland heeft, ook met de crypto-socialist Blair, het Europese debat lang gegijzeld. De Brexit is wellicht een kans om eindelijk werk te maken van een sociale vrije markt, een ‘kapitalisme met menselijk gezicht’, of hoe men het noemen wil: in ieder geval van de verdere humanisering van de economie. Want wij mensen hebben een economie, de economie heeft niet ons – als het goed is.