De Duitse politicoloog Thomas Biebricher (1974) brengt het neoliberalisme in kaart in zijn boek Onvermoed en Onvermijdelijk: De Vele Gezichten van het Neoliberalisme. Het is uitgegeven door het netwerk Critical Ethics of Care en wordt voorafgegaan door een Ten Geleide geschreven door Frans Vosman en Andries Baart, die in dit netwerk participeren. De laatste twee schrijven dat ze zich zorgen maken over de wijze waarop de laatste decennia veranderingen in de zorg gestalte hebben gekregen, onder de vlag ‘neoliberaal’. Met deze uitgave hopen ze dat er meer inzicht komt in het neoliberale
denken. Verder heeft Biebricher een inleiding op de vertaalde teksten geschreven.
Het eerste inhoudelijke hoofdstuk bespreekt het neoliberalisme en de democratie; het laat zien dat de verschillende vormen van neoliberalisme de representatieve democratie willen beperken. Biebricher, hoogleraar politieke theorie en filosofie aan de Goethe Universiteit in Frankfurt, betoogt dat het neoliberalisme in de crisis van de jaren dertig is ontstaan. Het liberalisme had geen antwoord op de crisis en wilde een betoog construeren dat als alternatief voor het Keynesianisme kon dienen.
De schrijver onderscheidt drie varianten van het neoliberalisme. De eerste is het ordoliberalisme dat met name in Duitsland is ontwikkeld. Deze stroming hecht sterk aan wetenschappelijk onderbouwde regels die de vrijheid van de politiek moeten beperken. Als men dat niet doet, kan de politiek snel manipulatief worden en de massa’s opzwepen. Hitler was hierbij het afschrikkende voorbeeld.
De tweede vorm beschouwt de markt als het beste mechanisme om acties te coördineren. Men vindt deze gedachte veelal in de Verenigde Staten. De markt is een soort natuurlijke toestand en daarmee het beste coördinatiemechanisme. Bij gevolg moeten zoveel mogelijk coördinatietaken aan de markt worden overgelaten.
De derde stroming wil de representatieve democratie beperken door het houden van referenda: directe democratie. Hierbij is de redenering dat de politieke klasse vaak voor eigenbelang gaat dat niet overeenkomt met het belang van de bevolking. Bij gevolg is het beter dat de bevolking zelf haar voorkeur uitspreekt.
Kleine staat
Het tweede hoofdstuk behandelt de visie van het neoliberalisme op de staat. Hierin wordt de hierboven genoemde driedeling weer losgelaten. De aandacht richt zich vooral op de Amerikaanse variant van het neoliberalisme dat een zo klein mogelijke staat wil. Terloops wordt nog aangegeven dat het ordoliberalisme juist een sterke staat benadrukt. Een staat die ervoor zorgt dat iedereen zich aan de regels houdt, zodat concurrentie mogelijk is. Daarna wordt een paragraaf gewijd aan het feit dat dictaturen die de teugels iets laten vieren vaak refereren naar (neo)liberale ideeën om hun beleidsverandering te rechtvaardigen. Het hoofdstuk sluit met een paragraaf over stedelijk neoliberalisme, wat gedefinieerd zou kunnen worden als een toepassing van neoliberale ideeën op de inrichting en plaatsing van de urbane ruimte.
In Europa overheerst het ordoliberalisme dat de representatieve democratie via objectieve regels wil beperken
Het derde en laatste hoofdstuk gaat in op het neoliberalisme en Europa. Het begint met de constatering dat de kredietcrisis en de Europese schuldencrisis geen einde hebben gemaakt aan het neoliberalisme. Integendeel, betoogt Biebricher: alle regelingen die gemaakt zijn, zijn in de kern van de zaak een weergave van de ideeën van de ordoliberalen. Beperkingen op overheidstekorten en –schulden, te beoordelen door de ‘wetenschappelijke’ staf van de Europese Commissie, zijn direct terug te voeren naar de wens van de ordoliberalen om de overheid door wetenschappelijk, objectief onderbouwde regels in te perken.
Ook de aanbevelingen via liberalisatie van de arbeidsmarkt en het bestrijden van mono- en oligopolies de concurrentiekracht van de zuidelijke landen te herstellen past prima in het liberale gedachtengoed. Kortom, in Europa overheerst het ordoliberalisme dat de representatieve democratie via objectieve regels wil beperken. Het beperken van de representatieve democratie is volgens Biebricher onwenselijk en dus zijn deze maatregelen en haar inspiratiebron, het ordoliberalisme, het ook.
Vrije markt
Ik heb dit boek met wisselende waarderingen gelezen. Het is duidelijk dat Biebricher studie heeft gemaakt van het denken van de ordoliberalen. Dit levert interessante inzichten op. Ook is de driedeling van het neoliberalisme in hoofdstuk één nuttig en inzichtelijk. Het verklaart en verheldert de posities van de verschillende personen en stromingen. Met name het verschil tussen de Amerikaanse vrije markt denkers en de Duitse ordoliberalen is verhelderend.
Biebricher levert twee interessante inzichten die helaas niet verder worden uitgewerkt. De eerste is dat (neoliberale) ideeën enkel dienen als rechtvaardiging en legitimatie van het bestendigen of heroveren van macht en positie. Hij past dit toe op de tweede regering-Bush (pagina 68) maar ik denk dat het in het algemeen geldt. Dit had wat mij betreft verder uitgewerkt mogen worden. Hetzelfde geldt voor zijn opmerking aan het einde van het boek, wanneer hij schrijft dat de keuze in Europa voor de ordoliberale methode van onafhankelijke regels is gebeurd tegen een achtergrond van rivaliserende politiekeconomische denkkaders, hoe slecht omschreven deze ook mogen zijn in de hoofden van politieke actoren” (pagina 97). Hier kom ik zo op terug.
Het boek is een samenstelling van eerdere geschriften. Hoewel de auteur er een voorwoord bij heeft geschreven, mist het de coherentie van een essay. Soms zit er overlap in; over het ontstaan van het neoliberalisme (pagina’s 28 en 82) bijvoorbeeld. Andere thema’s worden niet systematisch uitgewerkt. De driedeling in hoofdstuk één vind ik zeer behulpzaam en wordt daar toegepast op het denken over de representatieve democratie. Ik zou graag een beschrijving hebben gezien van het denken van de drie stromingen over het individu, de markt als coördinatiemechanisme en de oorzaken van het ontstaan van elk van deze varianten. De inperking van de democratie door de ordoliberalen kan niet los worden gezien van de ervaring van de aanhangers hiervan met het democratisch gekozen Hitler-regime. Wel worden fragmenten van de geschiedenis aangedragen maar het wordt niet systematisch uitgewerkt. Het doel het opnemen van het deel over het stedelijk neoliberalisme is mij ontgaan.
Politicoloog Thomas Biebricher betoogt dat het neoliberalisme in de crisis van de jaren dertig is ontstaan
Helaas bevat het ook feitelijke onjuistheden, zoals dat economen niet voor crises gewaarschuwd zouden hebben (pagina 36), dat de financiële sector voor de crisis minder gereguleerd zou zijn dan andere sectoren (pagina 60) en dat door neoliberale politiek het aantal gedetineerden in Nederland zou zijn gestegen (pagina 71).
Verder zou men het werk kunnen bekritiseren voor het feit dat het wel de nadelen van het neoliberalisme uitvoerig beschrijft maar niet analyseert of de alternatieven niet nog erger zouden zijn. In het algemeen is dat te veel gevraagd. Behalve wat betreft het centrale thema van dit boek, namelijk de toegenomen neoliberalisering van de Europese Unie. Hier is inderdaad sprake van rivaliserende politiekeconomische denkkaders, namelijk het Duitse ordoliberlisme en het Frans (Zuid-Europese) centralisme. In het laatste geval zou de representatieve democratie zijn beperkt door het centrale gezag dat naar eigen inzichten (als een goed huisvader mag je hopen) maatregelen zou hebben kunnen nemen. Ik vermoed dat veel Nederlanders en Duitsers zich in een dergelijk rond de Leider geordende politiek nog minder vertegenwoordigd zouden hebben gevoeld.
Concluderend, het boek bevat interessante beschrijvingen van drie vormen van het neoliberalisme en confronteert die met de representatieve democratie, maar laat ook veel mogelijke invalshoeken onbeschreven.